Bybele Beginsels
Study 9: Die Oorwinning Van Jesus
Die Oorwinning Van Jesus | Die Bloed Van Jesus | 'N Offerande Vir Ons En Homself | Jesus As Ons Verteenwoordiger | Jesus En Die Wet Van Moses | Die Sabbat | Inset (Die Kruis, Was Jesus Op Die 25ste Desember Gebore?) | Vrae

9.5 JEZUS EN DE WET VAN MOZES

Na Jezus’ kruisiging en opstanding had het oude systeem van dierenoffers en hogepriesters geen geldigheid meer (Hebreeen 10:5-14). "Want uit een verandering van priesterschap (van de Levieten naar Christus) volgt noodzakelijk ook een verandering van wet" (Hebreeen 7:12). Christus was het volmaakte offer voor de zonde en de ideale hogepriester, waardoor we ware vergeving kunnen ontvangen. Christus’ priesterambt berust op een nieuw fundament. Volgens de wet kon men alleen door afkomst priester worden, maar Christus was "dit niet geworden krachtens een wet met een voorschrift betreffende vleselijke afkomst, maar krachtens een onvernietigbaar leven", dat hij uit hoofde van zijn volmaakte offer verkregen had (Hebreeen 7:16). Dus "Want een vroeger voorschrift wordt wel afgeschaft, als het zonder nut is, - immers de wet heeft in geen enkel opzicht het volmaakte gebracht – maar thans wordt een betere hoop gewekt, waardoor wij nader tot God komen" (Hebreeen 7:18,19).

Door het bovenstaande wordt duidelijk dat, door de offerdood van Christus, de wet van Mozes geen geldigheid meer had. Te vertrouwen op een menselijk priesterschap en het blijven offeren van dieren betekent dat men de betekenis van Christus’ overwinning niet ten volle inziet. Wie zo gelooft geeft te kennen dat hij het offer van Christus niet als volmaakt aanvaardt en meent dat een aanvulling van eigen werken nodig is voor zijn eigen rechtvaardiging – het geloof in Christus is dan niet voldoende. "En dat door de wet niemand voor God gerechtvaardigd wordt, is duidelijk; immers, de rechtvaardige zal uit geloof leven" (Galaten 3:11, vergelijk Habakuk 2:4). Ook onze poging om met uiterste vastberadenheid aan de letter van God’s wet te gehoorzamen zal ons geen rechtvaardigheid geven; zeker is dat elke lezer van deze woorden God’s wet reeds heeft overtreden.

Als we de wet van Mozes in acht willen nemen moeten we proberen om al zijn geboden te onderhouden. Ongehoorzaamheid ten aanzien van ook maar een deel daarvan betekent reeds veroordeling voor die, die onder de wet zijn: "Want allen, die het van werken der wet verwachten, liggen onder de vloek; want er staat geschreven: Vervloekt is ieder, die zich niet houdt aan alles, wat geschreven is in het boek der wet, om dat te doen" (Galaten 3:10).

De zwakheid van onze menselijke natuur maakt het voor ons onmogelijk om volledig aan de wet van Mozes te kunnen voldoen; door Christus’ volkomen gehoorzaamheid aan de wet zijn wij echter bevrijd van de verplichting om ons aan deze wet houden. Onze verlossing is het gevolg van God’s gave door Christus en niet van onze gehoorzaamheid. "Want wat de wet niet vermocht, omdat zij zwak was door het vlees - God heeft, door zijn eigen Zoon te zenden in een vlees aan dat der zonde gelijk, en wel om de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees, …" (Romeinen 8:3). Aldus: "Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek der wet door voor ons een vloek te worden …" (Galaten 3:13).

Als gevolg hiervan wordt van ons niet meer verlangd dat we enig deel van de wet van Mozes naleven. In de studie 3.4 hebben we kunnen zien dat het nieuwe verbond in Christus het oude verbond van Mozes’ wet vervangen heeft (Hebreers 8:13). "Ook u heeft Hij … levend gemaakt met Hem, toen hij ons al onze overtredingen kwijtschold, door het bewijsstuk uit te wissen, dat door zijn inzettingen tegen ons getuigde en ons bedreigde. En dat heeft Hij weggedaan door het aan het kruis te nagelen: Hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo over hen gezegevierd. Laat dan niemand u blijven oordelen inzake eten en drinken of op het stuk van een feestdag, nieuwe maan of sabbat, dingen, die slechts een schaduw zijn van hetgeen komen moest, terwijl de werkelijkheid van Christus is" (Kolossenzen 2:13-17). Dit is nu duidelijk - als gevolg van Christus’ dood aan het kruis werd de wet uit de weg geruimd, zodat we ons niet moeten laten verplichten om ons aan bepaalde delen van de wet te houden, zoals het houden van de sabbat of vieren van bepaalde feestdagen. Zoals de rest van de wet, was het doel van al deze voorschriften vooruit te wijzen naar Christus. Na zijn dood was het doel van deze voorschriften vervuld en was het niet meer nodig om ze nog te na te leven.

De Christelijke kerk van de eerste eeuw was onder voortdurende druk van de orthodoxe joden om zich te houden aan bepaalde delen van de wet. Door het gehele Nieuwe Testament vinden we waarschuwingen om zulke aansporingen te weerstaan. Met deze feiten voor ogen, is het merkwaardig dat er tegenwoordig nog steeds geloofsgemeenschappen zijn, die er toch voor pleiten om bepaalde delen van de wet te gehoorzamen. We hebben er voorheen op gewezen dat elk verzoek om verlossing te verkrijgen door gehoorzaamheid aan de wet van Mozes een verzoek zou moeten zijn de hele wet na te leven, want de overtreding van ook maar een enkel gebod betekent reeds onze veroordeling (Galaten 3:10).

Door onze menselijke natuur zijn we geneigd te denken dat we ons door eigen werken rechtvaardigen kunnen; we hebben graag het gevoel dat we iets doen ter bevordering van onze verlossing. Om deze reden zijn bij vele Christelijke stromingen, maar ook bij andere religies, gewoonten ontstaan zoals de verplichte betaling van de tienden, het dragen van een crucifix, herhaling van standaardgebeden, bidden in bepaalde houdingen etc. Verlossing alleen door geloof in Christus is een leerstelling die zo goed als uniek is voor het op de bijbel gebaseerde christendom.

In het Nieuwe Testament wordt herhaaldelijk gewaarschuwd tegen het verzoek om zich aan bepaalde gedeeltes van de wet van Mozes te houden ten einde verlossing te verkrijgen. Sommige vroege “christenen” waren van mening dat men als christen besneden moest worden volgens de wet van Mozes en “de wet moest te houden”
Jakobus wijst zulke ideeen voor de ware gelovigen ronduit af.
Petrus spreekt degenen, die het houden van de wet als noodzakelijk beschouwden, aan met: "Nu dan, wat stelt gij God op de proef door een juk op de hals der discipelen te leggen, dat noch onze vaderen, noch wij hebben kunnen dragen? Maar door de genade van de Here Jezus geloven wij behouden te worden op dezelfde wijze als zij" (Handelingen 15:10,11).

Geinspireerd door de Geest Gods is de apostel Paulus net zo uitgesproken en hij benadrukt herhaaldelijk hetzelfde onderwerp: "Wij … wetende, dat de mens niet gerechtvaardigd wordt uit werken der wet, maar door het geloof in Jezus Christus, zijn ook zelf tot het geloof in Christus Jezus gekomen, om gerechtvaardigd te worden uit het geloof in Christus en niet uit de werken der wet. Want uit werken der wet zal geen vlees gerechtvaardigd worden" (Galaten 2:16). "En dat door de wet niemand voor God gerechtvaardigd wordt is duidelijk; immers, >>de rechtvaardige zal uit geloof leven<<" (Galaten 3:11). „… ook van alles, waarvan gij niet gerechtvaardigd kondt worden door de wet van Mozes, wordt ieder, die gelooft, gerechtvaardigd door Hem" (Handelingen 13:39).

Het is een duidelijk teken van geloofsdwaling wanneer de religieuze gebruiken van christenen op de wet van Mozes gebaseerd zijn – ondanks de heldere en uitvoerige uitleg in de Schrift, dat christenen zich niet aan de wet hoeven te houden, nadat het door Christus vervuld en overbodig is geworden. We zullen nu een aantal Christelijke gebruiken beschouwen, waaraan de wet van Mozes ten grondslag ligt.

PRIESTERS:
De roomskatholieke, anglicaanse en andere kerken gebruiken een stelsel van menselijke priesters. De roomskatholieken beschouwen de paus als hun equivalent van de joodse hogepriester. De bijbel verklaart echter: “… er is een middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus,” (I Timoteus 2:5). Het is dus onmogelijk dat de paus of een andere priester op dezelfde basis onze middelaar kan zijn als de priesters onder het oude verbond. Nu is Christus onze hogepriester in de hemel die onze gebeden voor God brengt.

Er is absoluut geen bijbels bewijs dat het gezag van de geinspireerde apostels in de eerste eeuw, zoals bijvoorbeeld Petrus, overgedragen zou zijn op de daaropvolgende generaties of in het bijzonder op de paus.
Nadat de bijzondere gaven van de Heilige Geest zijn opgehouden te bestaan, hebben alle gelovigen gelijke toegang tot het door de Heilige geest geinspireerde (zie Studie 2.2 en 2.4). Zij zijn dus allen broeders en zusters en niemands geestelijke positie is hoger dan die van anderen. Inderdaad, alle ware gelovigen zijn door hun doop in Christus een deel van een nieuw priesterschap, in die zin dat zij als het licht Gods in een duistere wereld schijnen (I Petrus 2:9). Ze zullen daarom als koninklijke priesters heersen in het Koninkrijk Gods, dat bij Christus’ terugkomst op aarde wordt opgericht (Openbaring 5:10).

Het katholieke gebruik om hun priesters “vader” te noemen (“paus” betekent ook “vader”), is lijnrecht in tegenstelling met Christus’ woorden: "En gij zult op aarde niemand uw vader noemen, want een is uw Vader, Hij, die in de hemelen is" (Matteus 23:9). Jezus waarschuwde er juist voor wie dan ook een dergelijk eerbetoon te bewijzen, dat vaak door moderne priesters wordt verlangd: "Gij zult u niet rabbi laten noemen; want een is uw Meester en gij zijt allen broeders" (Matteus 23:7,8).

De door priesters, bisschoppen en andere kerkoversten gedragen sierlijke gewaden hebben hun oorsprong in de kleding van de Mozaische priesters en hogepriester onder de wet van Mozes. Deze kleding wees vooruit naar het volmaakte karakter van Christus en daarvan, zoals met de rest van de wet, is het doel nu vervuld. Het is tragisch te zien dat de gewaden, die bedoeld waren nu gedragen worden tot de glorie van de mensen die ze dragen, van wie een aantal toegeven dat ze de opstanding van Christus of zelfs het bestaan van God loochenen.

Het katholieke idee dat Maria een priesteres is, is totaal verkeerd. Onze gebeden zouden in Christus’ naam moeten zijn, niet in Maria’s naam (Johannes 14:13,14; 15:16; 16:23-26). Christus is onze enige hogepriester en Maria is niet onze priesteres. Jezus heeft Maria streng toegesproken toen zij hem aanspoorde om bepaalde dingen voor anderen te doen (Johannes 2:2-4). God, niet Maria, leidt de mensen naar Christus (Johannes 6:44).

TIENDEN

Het voorschrift dat joden een tiende van hun goederen aan de priestelijke stam van Levi moesten geven was ook een deel van de wet van Mozes (Numeri 18:21). Aangezien er tegenwoordig geen menselijk priesterschap bestaat kan het ook niet als plicht gesteld worden een tiende aan de kerkleiders te betalen. Ook hier heeft een verkeerd idee (aangaande priesters) tot een ander verkeerd idee (tienden) geleid. God zelf heeft onze offergaven niet nodig, aangezien hem immers alles al behoort (Psalm 50:8-13). We kunnen God alleen geven wat Hij ons tevoren gegeven heeft (1 Kronieken 29:14). Het is voor ons onmogelijk om verlossing te verkrijgen als resultaat van onze materiele of financiele offergaven. In dankbaarheid voor Gods grote gave aan ons, zouden we niet alleen een tiende van ons geld, maar ons hele leven moeten offeren. Hierin heeft Paulus een goed voorbeeld gegeven doordat hij trouw praktiseerde wat hij predikte: "Ik vermaan u dan, broeders, met beroep op de barmhartigheden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer: dit is uw redelijke eredienst" (Romeinen 12:1).

VLEES

De joodse wet had bepaalde dieren en hun vlees onrein verklaard; een voorschrift dat door verschillende geloofsgemeenschappen is overgenomen – vooral met betrekking tot varkensvlees. Omdat Jezus Christus aan het kruis de wet overbodig had gemaakt, geldt nu voor ons: "… door het bewijsstuk uit te wissen, dat door zijn inzettingen tegen ons getuigde en ons bedreigde. En dat heeft Hij weggedaan door het aan het kruis te nagelen: Hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo over hen gezegevierd. Laat dan niemand u blijven oordelen inzake eten en drinken of op het stuk van een feestdag, nieuwe maan of sabbat" (Kolossenzen 2:14-16). De Mozaische spijzenvoorschriften gelden niet meer, nu Christus gekomen is. Hij was het waarop de “reine” spijzen vooruit wezen.

Jezus heeft duidelijk uitgelegd dat niets wat een mens eet hem geestelijk onrein kan maken; dit geschiedt door dat wat uit het hart van de mensen komt (Markus 7:15-23). "En zo verklaarde Hij alle spijzen rein" (Markus 7:19). Petrus wordt in een “zinsverrukking” (Handelingen 10:14,15) dezelfde les geleerd en Paulus zegt hierover: "Ik weet en ben overtuigd in de Here Jezus, dat niets uit zichzelf onrein is, alleen voor hem, die iets onrein acht, is het onrein" (Romeinen 14:14). Eerder had Paulus beargumenteerd dat het een teken van geestelijke zwakheid is om bepaalde vleessoorten te weigeren (Romeinen 14:1,2). Bovendien schrijft hij in een van zijn brieven: "Nu zal wat wij eten, ons niet nader bij God brengen; eten wij niet, wij zijn er niet meer om" (1 Korintiers 8:8). Verder waarschuwt Paulus tegen de afgedwaalde christenen die het gebod opleggen zich te onthouden van: "… het genot van spijzen, welke God toch geschapen heeft om met dankzegging te worden gebruikt door de gelovigen, die tot erkentenis der waarheid gekomen zijn" (1 Timoteus 4:3).